Door Steije Hofhuis
* Dit is een bewerking van een voordacht die werd gehouden op het symposium Open debat in de wetenschap! aan de Universiteit Leiden op 14 November 2025.
Is er in de Nederlandse wetenschap voldoende ruimte voor afwijkende perspectieven? Kun je je als onderzoeker ontwikkelen wanneer je bevindingen tegen de hoofdstroom ingaan en ideologische weerstand oproepen? Volgens Caspar van den Berg, voorzitter van de Universiteiten van Nederland, is het beeld van zorgelijke eenzijdigheid ‘aantoonbaar onjuist’.
Dat klinkt geruststellend, maar de vraag is: wat betekent ‘aantoonbaar’? Welke onderbouwing ligt eraan ten grondslag? In een discussie die vaak normatief wordt gevoerd, werp ik hier een empirische blik op de kwestie.
Waarom tegendraads onderzoek belangrijk is
Om het belang van tegendraads onderzoek te begrijpen, helpt het terug te grijpen naar de Duitse geleerde Wilhelm von Humboldt, grondlegger van het moderne academische vrijheidsbegrip. Humboldt zag wetenschap als ‘iets dat nog niet geheel gevonden is en nooit werkelijk gevonden kan worden.’ Omdat kennis nooit definitief is, moet wetenschappelijk debat dynamisch blijven. Humboldt pleitte voor voortdurende ‘tegenstellingen en conflict’, waarin dominante opvattingen steeds opnieuw worden uitgedaagd. De wetenschapsfilosoof Karl Popper sluit hierop aan: wetenschappelijke stellingnames worden pas serieus wanneer ze falsifieerbaar zijn en herhaaldelijk toetsen van kritiek doorstaan.
De Kamer en de KNAW
In 2017 vroeg de Tweede Kamer via de motie Straus-Duisenberg aan de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) of zelfcensuur en gebrek aan diversiteit van perspectieven in de wetenschap een rol speelden – het Kamerdebat richtte zich onder meer op vermeende linkse eenzijdigheid. De KNAW stelde gerust: ‘Er zijn geen signalen dat er structureel sprake is van beperking van deze vrijheid.’ Sindsdien is dit document vaak aangehaald als bewijs dat er geen probleem is. Een door 1.597 wetenschappers ondertekende open brief uit 2019 – die op zichzelf zinnige bezwaren uitte tegen een toespraak van Thierry Baudet – veegde zorgen van tafel, zich beroepend op dit ‘nationale onderzoek’. Ook Van den Bergs recente uitspraak steunt er hoofdzakelijk op.
Het fundamentele probleem: het document bevat geen enkele informatie over de methode waarmee de KNAW deze conclusie trok. Uit niets blijkt dat er daadwerkelijk onderzoek is gedaan. Een wetenschappelijke basis voor de stellige uitspraken ontbreekt dus.
Verdwenen diversiteit in de praktijk
Als die ruimte er wél is, zou dat eenvoudig aantoonbaar moeten zijn: wijs met concrete voorbeelden op onderzoekers of projecten die duidelijk tegen de hoofdstroom ingaan. Dat probeerde geschiedenishoogleraar Leo Lucassen dan ook toen hij in Historisch Nieuwsblad zei het beeld van linkse eenzijdigheid ‘absoluut niet’ te herkennen. Hij verwees naar de niet-linkse geschiedenishoogleraren Cees Fasseur, Frank Ankersmit, Piet Emmer en Henk Wesseling. En inderdaad: dat zijn geschiedenishoogleraren die in hun werk perspectieven hanteren die je van een uitgesproken linkse historicus niet gauw zult verwachten. Men zou eventueel nog hun gereformeerde en generatiegenoot, VU-hoogleraar Arie van Deursen, eraan kunnen toevoegen.
Het probleem: toen Lucassen dit zei waren ze al dood of met pensioen. Dit bewijst dus niet het bestaan van ideologische diversiteit, maar juist de verdwijning ervan. Wie verder terugkijkt – naar grote historici als Romein, Huizinga, Geyl en Rogier – ziet opnieuw een ideologisch divers palet. Geen wonder dat Lucassen geen zittende hoogleraren noemt; ik zou ze ook niet weten.
De Amsterdamse hoogleraren Tom van der Meer en Huub Dijstelbloem lanceerden als voorbeeld de vele verwijzingen naar Robert Putnams politicologische artikel ‘E Pluribus Unum’. De wereldberoemde politicoloog beargumenteert erin dat etnisch gemengde wijken sociale cohesie kunnen verminderen. Maar het gaat om een Amerikaanse professor, citaties kunnen ook kritiek betreffen en Putnam wordt zowel door zichzelf als anderen op links geplaatst. Ook deze vlieger gaat dus niet op.
De rol van de NWO
De NWO is een cruciale financier van academisch onderzoek in Nederland. Een relevante vraag is dus: financiert de NWO tegendraads onderzoek? Ik kende zelf geen voorbeelden en in een gesprek met de NWO-‘projectleider impulsprogramma voor Inclusie in wetenschap’ bleek ook hij ze niet te kennen. In een uitzending van Dr. Kelder & Co begin 2024 benoemde ik dit probleem.
In een uitzending eind 2024 herhaalde ik deze boodschap en toen vertelde Jort Kelder dat een NWO-voorlichter de vorige keer ontstemd contact had opgenomen met het programma. Kelder vroeg haar daarop: ‘Geef dan eens een paar voorbeelden van studies die jullie hebben gefinancierd die ingaan tegen het heersende narratief, op het gebied van klimaat, gender, kolonialisme.’ Volgens Kelder luidde het antwoord: ‘Die onderzoeken zijn er niet, want ze zijn niet nodig, want de wetenschap vindt dit niet.’ Het is een citaat uit tweede hand, maar de redenering klinkt vertrouwd: een beroep op de zogenoemde wetenschappelijke consensus. Maar hier ligt een cirkelredenering op de loer: er is geen noodzaak tot tegenstemmen omdat er consensus is – en er is consensus omdat er geen tegenstemmen zijn. Terwijl een consensus alleen wetenschappelijk gewicht heeft wanneer deze herhaaldelijk de toets der kritiek doorstaat.
NWO-voorbeelden van Marcel Levi
In 2024 ontving ik een NWO-Rubiconbeurs om aan het Wissenschaftszentrum Berlin onderzoek te doen. Het project bestudeert onder meer kritisch hoe migratiegeschiedenis wordt ingezet om huidig migratieoptimisme te legitimeren. Het is daarmee iets dat ingaat tegen de optimistische academische consensus. Eén concreet voorbeeld dus, maar dat blijft erg weinig. Bij Jort Kelder, alsook in mei 2025 bij een rondetafelgesprek over academische vrijheid in de Tweede Kamer, bracht ik dit naar voren, specificerend naar de sociale en geesteswetenschappen.
In de Tweede Kamer werd ook ik na afloop benaderd door de ontstemde NWO-voorlichter, die mij de kritiek kwalijk nam: ik zou geen rekening hebben gehouden met een radio-interview bij Dr. Kelder & Co waarin Marcel Levi, voorzitter van de NWO, in reactie op mijn kritiek wél concrete voorbeelden had genoemd. Toegegeven: die uitzending had ik gemist. Daarin werd Levi geconfronteerd met mijn opmerking dat mijn eigen subsidie het enige bekende voorbeeld van tegendraads onderzoek was. Zijn reactie: ‘Het enige onderzoek dat hij kent, is niet zo’n superwetenschappelijke uitspraak, heel eerlijk gezegd. Ik heb gewoon eens gekeken (…) er zijn zat voorbeelden.’ Vervolgens noemde Levi onder meer genetisch-medisch onderzoek naar mensen met verschillende culturele achtergronden en omstreden onderzoek naar alternatieve energiebronnen zoals kernfusie.
Na het beluisteren van de uitzending mailde ik de NWO-voorlichter mijn bezwaren. De voorbeelden betroffen niet de sociale of geesteswetenschappen, en hun tegendraadsheid was onduidelijk. Dat genetische aanleg voor medische eigenschappen tussen bevolkingsgroepen kan verschillen is immers al lang en breed bekend, denk aan sikkelcelanemie, Asian flush of lactosetolerantie. Dit klinkt eerder als schijntegendraadsheid. Wat er controversieel zou zijn aan onderzoek naar kernfusie – internationaal worden er miljarden in gepompt – bleef geheel onduidelijk. Ik vroeg daarom om namen of internetlinks naar de genoemde projecten, en tevens om voorbeelden uit de sociale en geesteswetenschappen.
Op de eerste vraag kreeg ik als antwoord: ‘Het lijkt me weinig zinvol om genoemde voorbeelden apart te bespreken of nader uit te diepen.’ Op de tweede: ‘We hebben helaas geen centraal systeem waarbij in één oogopslag op zoekfunctie al het door ons gefinancierd onderzoek eruit rolt.’ Dat laatste kan natuurlijk waar zijn, maar dan zou dát ook de NWO-boodschap moeten zijn: we weten het niet. Nu werd een wetenschapper met een tijdelijk contract die zijn nek uitsteekt door dit thema aan te kaarten – en, zoals blijkt, terecht – publiekelijk als weinig wetenschappelijk weggezet. Een herhaald verzoek om de betreffende projectinformatie bleef onbeantwoord.
NWO-druk en ‘chilling effect’
Dat de NWO geen controleerbare voorbeelden kan noemen is ook niet zo vreemd. Op de eigen website dreigt de organisatie met uitsluiting: instellingen komen alleen voor financiering in aanmerking als ze ‘aantoonbaar werk maken van beleid op het gebied van diversiteit en inclusie.’ Wie dat niet heeft geregeld, krijgt geen subsidie. Wat die eis in de praktijk precies betekent blijft onduidelijk, maar het mogelijke ‘chilling effect’ is evident. Onderzoekers en instellingen zullen wel twee keer nadenken voordat ze een voorstel indienen dat de risico’s van culturele diversiteit voor sociale cohesie onderzoekt, of de mogelijke noodzaak van vormen van exclusie in immigratiebeleid om de verzorgingsstaat overeind te houden.
Het voorbeeld van Carel Stolker
Tijdens het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer werd door bestuurders juist benadrukt dat er een open debatcultuur zou bestaan. Maar toen vanuit de Kamer om concrete voorbeelden van onorthodox onderzoek werd gevraagd, bijvoorbeeld perspectieven die migratiekritischer zijn dan de visies van Leo Lucassen, antwoordde de Leidse rector magnificus Hester Bijl: ‘concrete gevallen vind ik moeilijk, maar ik weet zeker dat deze er wel zijn.’ Haar voorganger Carel Stolker kon wél iets noemen: ‘In hoeverre raakt migratie nou aan het sociale zekerheidsstelsel van een land (…) precies hier in Leiden, uit eigen geld hebben we dat gedaan.’ Controleerbare details ontbraken, maar in een later podcastinterview bleek het om onderzoek van Olaf van Vliet te gaan.
Ook dit voorbeeld houdt echter geen stand. In een interview met NRC zei Van Vliet over zijn onderzoek: ‘De migrant belast de sociale zekerheid relatief weinig.’ Die generalisatie over de migrant berust echter op studie naar een specifiek type migrant, de Oost-Europese arbeidsmigrant. De vermeende tegendraadsheid van Van Vliets werk schuilt erin dat hij überhaupt naar de economische effecten van immigratie kijkt. Maar dat hij zijn bevindingen op een te simpele, migratieverheerlijkende manier presenteert maakt hem geen onderzoeker die het dominante narratief uitdaagt, integendeel.
Dit voorbeeld roept de bredere vraag op of de links-rechtstegenstelling eigenlijk wel de juiste invalshoek vormt om ideologische eenzijdigheid in de wetenschap mee te begrijpen. Migratieverheerlijking is immers niet alleen in het ideologische belang van hoogopgeleid links, maar óók van rechtse werkgevers die baat hebben bij een groot aanbod van goedkope arbeid. Arbeidersklasse-links is historisch juist vaak migratiekritisch. Josse de Voogd pleit er ook voor de huidige machtsverhoudingen binnen instituties niet in termen van links of rechts te begrijpen, maar als die tussen kansrijke aangehaakten en kansarmere afgehaakten.
Enkele uitzonderingen
Nu komen er af en toe wel degelijk concrete voorbeelden van onderzoekers met vaste contracten ter sprake die overtuigen. Zo noemde Caspar van den Berg Afshin Ellian en Ad Verbrugge. Daaraan vallen ook nog enkele andere onderzoekers toe te voegen, zoals Andreas Kinneging en Ewald Engelen, die onmiskenbaar tegen de hoofdstroom inzwemmen. Maar dat zijn wel mensen die er al lang zitten en doorgaans juist de noodklok luiden. Voor het open debat is structurele ruimte voor tegendraads onderzoek in nieuwe subsidies en vaste aanstellingen noodzakelijk, en alles wijst erop dat het daaraan ontbreekt.
Controlemechanismen: bescherming of disciplinering?
Verder wezen Bijl en Stolker ter geruststelling op de vele kwaliteitscontroles die de wetenschap kent als waarborgen voor openheid en kwaliteit; denk aan visitatiecommissies en peer review. Uit eigen ervaring heb ik echter de indruk dat deze mechanismen niet zozeer beschermen tégen ideologische disciplinering, maar er juist een instrument van kunnen zijn.
Bij een onderzoeksvisitatie aan het historische instituut van de Universiteit Utrecht, waar ik destijds promovendus was, kreeg een afdeling bijvoorbeeld stevige kritiek: dat men onderzoek deed naar Nederlandse kunst en identiteit werd door de commissie bestempeld als ‘a particularly thorny issue’. De toelichting luidde: ‘Dutch art, especially of the Golden Age, has historically been identified with bourgeois elites within the boundaries of a nation state.’ De afdeling werd opgedragen om voortaan ‘critical thinking’ over Nederlandse identiteit te incorporeren. Bij andere afdelingen, die hun onderzoek al veel meer in de gewenste taal van diversiteit en inclusie hadden gegoten, viel geen woord over de noodzaak van kritisch denken.
Peer review
Onlangs stuurde ik zelf een artikel in naar het Tijdschrift voor Geschiedenis. Daarin stelde ik onder meer dat er sprake is van recente immigratie uit ‘cultureel sterk afwijkende gebieden’. Voor de redactie vormde deze formulering een van de redenen om het stuk niet voor peer review uit te zenden. Zulke uitspraken zouden immers ‘stevige claims’ zijn, die ‘op basis van bestaande literatuur (bijvoorbeeld Sunier) eenvoudig weerlegd kunnen worden’. Na herhaald doorvragen bleek die vermeende literatuur te bestaan uit één enkel artikel van Tijl Sunier dat het vertoog over Nederlandse identiteit en islam onderzocht. Over de werkelijke aard van cultuurverschillen bevatte het geen systematische informatie. Ik loop hier vaker tegenaan: uitspraken over cultuurverschillen worden zonder serieuze argumentatie afgedaan als een ‘discours’, ‘construct’, of ‘Othering’, en daarmee buiten de discussie geplaatst.
In een vervolggesprek met twee redacteuren bleek bovendien dat men het problematisch vond dat ik gevestigde migratieonderzoekers als Hein de Haas en Leo Lucassen bekritiseerde. Het tijdschrift plaatste in principe geen polemische bijdragen, tenzij de bekritiseerden wilden reageren, en ook dan in principe niet. Daarbij werd benadrukt dat Lucassen en De Haas hun werk ‘naar eer en geweten’ doen.
Die houding kwam mij bekend voor. In 2016 had ik als promovendus in de Volkskrant al eens kritiek geuit op enkele historische beweringen van Lucassen, en ook toen bleek dat gevoelig te liggen: in mijn functioneringsgesprek met de onderzoeksdirecteur werd het niet in positieve zin genoemd. Lucassen was immers de expert, en ik niet.
Verschuivingen in doelstellingen
Zorgelijk is dat wetenschappelijke kwaliteitsstandaarden – die in principe altijd ruimte bieden om gevestigde opvattingen gefundeerd tegen te spreken – afgezwakt lijken te worden. In 2014 beklemtoonde de gedragscode van de Universiteiten van Nederland (toen VSNU geheten) dat onderzoek uiteindelijk op waarheidsvinding gericht is en tweemaal benadrukte men het begrip objectiviteit. In de hernieuwde versie van 2018 zijn deze begrippen verdwenen.*
Een vergelijkbare verschuiving is zichtbaar bij de KNAW. In 2018 benoemde de academie ook nog objectiviteit en waarheidsvinding. In haar rapport over academische vrijheid uit 2021 verdwenen die termen ook hier. Nieuw is het veelvuldig gebruik van begrippen als inclusie en veiligheid. Waar diversiteit in 2018 op variatie in perspectieven duidde, kreeg het in 2021 doorgaans een vagere betekenis. Wat echter als hypotheses op basis van onderzoek waar lijken te zijn, maar als onveilig en niet inclusief worden ervaren? Wat prevaleert in zo’n geval? Anders dan voorheen is het antwoord daarop niet langer kraakhelder.
‘Woke’
Deze verschuiving wordt vaak aangeduid onder de noemer ‘woke’, maar juist over dat begrip verklaarde de KNAW het gesprek taboe. Als die term valt, ‘is het gesprek voorbij’, stelde Peter-Paul Verbeek in zijn rol als voorzitter van de KNAW-commissie Vrije Wetenschapsbeoefening. Samen met KNAW-president Ineke Sluiter omarmde hij het begrip in een NRC-opiniestuk snel daarna opmerkelijk genoeg zélf, maar dicteerden zij wel meteen dat veroordelend gebruik van het begrip ‘woke’ de academische vrijheid bedreigt.
In het publieke debat richt de discussie over ‘woke’ of ideologische druk op universiteiten zich vaak op protesterende of activistische studenten. Dat is potentieel een relevant thema wanneer die studenten tegenstemmen het zwijgen op proberen te leggen. Maar in mijn eigen onderwijservaring zijn studenten ideologisch juist vrij divers. De werkelijke ideologische eenzijdigheid lijkt vooral te zitten bij docenten en bestuurders. Het is daar, in de institutionele machtslagen van de academie, dat de druk tot eenvormigheid ook het meest dwingend kan worden uitgeoefend. Dáár zou het gesprek zich dus bovenal op moeten richten.
Wat te doen?
Essentieel is dat de verschuiving van wetenschappelijke kwaliteitsstandaarden naar vage, ideologisch geladen begrippen wordt teruggedraaid. Het streven naar waarheidsvinding zou opnieuw een centrale plek moeten krijgen. Wat betreft de inhoud van onderzoek betekent dit dat vage inclusie- of veiligheidscriteria slechts uiterst terughoudend kunnen worden toegepast.
Bovenal moet er bij subsidietoekenningen en vaste aanstellingen structureel meer ruimte komen voor onderzoek dat de dominante narratieven in een vakgebied serieus uitdaagt – onderzoek dat, per definitie, weerstand zal oproepen. Aangezien de huidige structuren in dit opzicht falen, zou men kunnen denken aan een specifiek NWO-fonds, of een fonds buiten de NWO, voor tegendraads en fundamenteel onderzoek: een programma dat niet consensus beloont, maar wetenschappelijke tegenspraak.
Het huidige academische establishment zou een dergelijk fonds in principe zelf kunnen optuigen, maar zijn huidige staat van dienst biedt geen basis voor vertrouwen. De voorbeelden die ik hierboven schetste laten zien hoe gemakkelijk schijntegendraadsheid wordt ingezet om het beeld van inhoudelijke diversiteit op te houden. Daarom valt een vorm van indirecte politieke invloed te overwegen: beoordelingscommissies zouden kunnen bestaan uit nationale en internationale wetenschappers die zelf hun sporen hebben verdiend met tegendraads onderzoek, en die in roulatie worden uitgekozen door partijen in de Tweede Kamer.
Slot: wetenschap als dynamisch proces
Zo’n gedeeltelijke, indirecte politieke betrokkenheid zal voor sommigen klinken als een aantasting van de academische vrijheid, maar dat is een te beperkte lezing van het begrip. Wilhelm von Humboldt zag juist een actieve rol van de politiek als noodzakelijk tegenwicht. Academische instellingen, zo waarschuwde hij, kunnen ‘een bepaalde geest aannemen en de opkomst van een andere verstikken’. Interne consensus is daarmee geen waarborg voor vrijheid, maar een bedreiging ervan.
Precies dat is in de Nederlandse academische wereld gebeurd, in elk geval binnen de sociale en geesteswetenschappen: de vrije discussie is te zeer verschraald tot moreel conformisme. In Humboldts geest zou de politiek dus niet de wetenschap moeten sturen, maar wel gedeeltelijk zeggenschap kunnen houden over benoemingen, om zo ruimte te scheppen voor stemmen die binnen de academie zelf worden weggedrukt. Alleen dan blijft de noodzakelijke spanning van ‘tegenstellingen en conflict’ behouden.
Iets heel anders is het wanneer de politiek kritische academische stemmen wegdrukt. Dat is de gevaarlijke, externe aanval op academische vrijheid die we nu zien in landen als Hongarije, de VS en Turkije. Zulke inmenging moet in Nederland koste wat kost worden vermeden – onderzoekers die zélf een fysiek onveilig klimaat scheppen voor tegenstemmen vormen hierop een logische uitzondering.
Maar een politiek die juist de komst van tegendraads onderzoek afdwingt – die de gesloten academische ruimte openbreekt – versterkt de academische vrijheid. Zij zou de wetenschap weer meer kunnen aanzetten tot datgene wat Humboldt als de dynamische kern zag: een voortdurende zoektocht naar dat ‘wat nog niet geheel gevonden is en nooit werkelijk gevonden kan worden’.
Steije Hofhuis is historicus en werkt nu als postdoctoraal onderzoeker aan het Wissenschaftszentrum Berlin, afdeling Migration und Diversität.
*Aanvulling naar aanleiding van kritiek: de passage over het verdwijnen van het begrip objectiviteit uit de gedragscode voor wetenschappers, blijkt bij nader inzien te alarmistisch. Het behoud van andere concepten relativeert dit verlies gedeeltelijk. Zo ligt er veel nadruk op onafhankelijkheid, wat onder meer onpartijdigheid impliceert en politieke en commerciële beïnvloeding van onderzoek afwijst. Wel werd onpartijdigheid in 2014 nog vijf keer genoemd en in 2018 slechts één keer – wat, naast het verdwijnen van het woord objectiviteit, een verschuiving suggereert. De formulering was echter te stellig. Enkele formuleringen uit de eerste versie over de verschuivingen in de gedragscode zijn deels afgezwakt, vanwege de te alarmistische toonzetting.
Dit artikel verscheen eerder hier werd overgenomen met toestemming van de auteur.