Wat mogen we zeggen en schrijven?

Vrije meningsuiting. Principes en beperkingen*

Het recht op vrije meningsuiting, zoals het in internationale verdragen, onze grondwet en verdere wetgeving is geregeld, komt uiteraard ook ten volle toe aan academici. Hypatia is dan ook van oordeel dat het (wettelijk correct) gebruik van dit recht op geen enkele wijze een reden mag vormen voor enige academische sanctie of discriminatie bij benoemingen, bevorderingen, het toekennen van financiering enzovoort.

Voor uitspraken en publicaties die een academicus doet over vakgebieden binnen hun opdracht, ligt dit wel enigszins anders. Daar kan de academische overheid eisen dat deze uitspraken en publicaties voldoen aan de algemeen aanvaarde wetenschappelijke standaarden, die gelden voor die vakgebieden. Hier geldt de academische vrijheid. Waar de grenzen hier juist moeten getrokken worden is een moeilijke discussie en is verschillend van wetenschapsdomein tot wetenschapsdomein. Deze tekst gaat over de vrijheid van meningsuiting in het algemeen en niet over de academische vrijheid.

Vrijheid van meningsuiting. De principes

Het recht zijn mening vrij te uiten, zowel mondeling als via gedrukte of digitale publicaties, werd reeds vastgelegd in onze Grondwet (GW) van 1831. Op dit vlak was België een van de meest liberale landen van de wereld. In artikel 19 wordt de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten gewaarborgd. Artikel 25 bepaalt de vrijheid van drukpers en het verbod op preventieve censuur.

Na WOII werd de vrijheid van meningsuiting ook vastgelegd in artikel 19 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) en in artikel 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) (1950). Het EVRM heeft directe werking, wat wil zeggen dat dit verdrag in België hoe dan ook van toepassing is en dat rechters zich op dit verdrag kunnen beroepen en eventueel kunnen ingaan tegen grondwettelijke en wettelijke bepalingen die strijdig zijn met dit verdrag.

Het recht zijn mening vrij te uiten moet natuurlijk verzoenbaar zijn met andere rechten die in de juridische orde voorzien zijn. Men kan niet zomaar eisen zijn mening vrij te mogen uiten in een plaats (een woning, een auditorium enzovoort) die eigendom is van iemand anders. Daarvoor heeft men de toestemming van de eigenaar nodig. Men kan niet zomaar eisen dat zijn ingezonden artikelen worden opgenomen in een krant, tijdschrift of een website. Daarover beslissen de uitgevers en eigenaars van deze media. Wel heeft men een recht op antwoord als in een publicatie onwaarheden over zijn persoon worden gepubliceerd. Wanneer media en digitale platformen (bv. Facebook, Twitter) sterk gemonopoliseerd zijn, dan komt de vrijheid van meningsuiting feitelijk in gevaar.

Bovendien mogen organisaties en bedrijven het recht meningen vrij te uiten onderwerpen aan contractuele en deontologische beperkingen. Bedrijven mogen hun werknemers bijvoorbeeld vragen geen schadelijke zaken over het bedrijf te publiceren. Organisaties mogen hetzelfde vragen aan hun leden. Hierop staan evenwel geen strafrechtelijke sancties, alleen disciplinaire (bijvoorbeeld ontslag) of civielrechtelijke (bv. schadevergoeding). Aangezien een universiteit een vrijplaats voor ideeën moet zijn, moeten deze beperkingen zo minimaal mogelijk gehouden worden.

Vrijheid van meningsuiting. Uitingsmisdrijven

Artikel 19 GW stelt dat meningsuitingen vrij zijn behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van de meningsvrijheid worden gepleegd. Er zijn dus wel degelijk ‘uitingsmisdrijven’.

De oudste beperkingen van de vrijheid van meningsuiting betreffen de misdrijven van laster, eerroof en belediging (art. 443-452 Strafwetboek) en mondelinge of schriftelijke bedreigingen met aanslag op persoon en eigendommen (art.327 Strafwetboek). Deze misdrijven kunnen niet alleen leiden tot bestraffing, maar ook tot schadevergoeding aan het slachtoffer en inbeslagname van de publicatie waarin smaad, eerroof of bedreigingen vermeld staan. Voor de bestraffing van laster, eerroof en belediging geldt wel de voorwaarde dat dit gebeurt in het openbaar, of in het bijzijn van getuigen of via publiek verspreide geschriften.

Het besmeuren van iemands reputatie met leugenachtige en/of onbewezen beweringen is dus een misdrijf en kan dus vervolgd worden. Dit geldt ook voor bedreigingen met geweld naar de persoon of eigendommen toe.

In de laatste decennia van vorige eeuw zijn, als reactie op racisme, jihadisme en heroplevende fundamentalistische en antidemocratische gedachtenstromingen, nieuwe beperkingen op de vrijheid van meningsuiting ingevoerd. Veel wettelijke bepalingen hierover zijn genomen in uitvoering van internationale verdragen en Europese regelgeving zoals het VN-Verdrag tot uitbanning van rassendiscriminatie (7 maart 1966), het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (19 december 1996), de EU-Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijkheid in arbeid en beroep, het EU-kaderbesluit 2008/913/JBZ gelijkheid mannen en vrouwen.

Volgens de Negationismewet van 23 maart 1995 is het strafbaar om de genocide, gepleegd door het naziregime te ontkennen, te minimaliseren of te verrechtvaardigen. Deze beperking van de vrije meningsuiting wordt verrechtvaardigd door te wijzen op de gevolgen voor de nabestaanden van de slachtoffers die zich beledigd kunnen voelen en op het gevaar voor de democratie, dat schuilt in de herleving van het gedachtengoed dat tot de genocide heeft geleid. In de Genocidewet van 25 april 2019 wordt ook het ontkennen van de genocides in Rwanda (1994) en Srebrenica-Joegoslavië (1995) strafbaar gesteld. Het ontkennen van andere genocides, zoals de Armeense genocide door het Ottomaanse regime (1916), is niet strafbaar. De genocide moet immers als zodanig erkend zijn door een internationaal gerechtshof.

Volgens de Antiracismewet en de Antidiscriminatiewet van 30 juli 1981 gewijzigd door de wetten van 12 april 1994 en 20 januari 2003, is het strafbaar meningen te uiten waarin wordt aangezet tot discriminatie op basis van verschillende criteria, zoals ras, huidskleur, leeftijd, nationaliteit, politieke en syndicale overtuiging enzovoort. Tevens is het strafbaar meningen te uiten waarbij men opzettelijk aanzet tot haat en geweld tegen personen, groepen of een gemeenschap.

Volgens de Seksismewet van 22 mei 2014 is elk gebaar of uitspraak strafbaar, waarin minachting wordt uitgedrukt jegens een persoon wegens zijn geslacht of waarin die persoon herleid wordt tot zijn geslachtelijke dimensie en die een aantasting van de waardigheid van deze persoon tot gevolg heeft.

Wie oordeelt over eventuele uitingsmisdrijven?

Zolang de strafbare meningsuitingen niet als een drukpersmisdrijf worden beschouwd, zijn de gewone rechtbanken (correctionele rechtbank voor bestraffing, burgerlijke rechtbank voor schadevergoeding) bevoegd. Gebeuren de strafbare meningsuitingen via drukwerk (kranten, tijdschriften, pamfletten, affiches enzovoort) of via online tekstberichten, dan is volgens artikel 150 GW in principe het assisenhof bevoegd. De Grondwetgever van 1831 heeft hier de volksjury bevoegd gemaakt om de vrije meningsuiting een sterke bescherming te geven. Op deze bevoegdheid werd door een grondwetswijziging in 1999 een uitzondering gemaakt. Drukpersmisdrijven die ingegeven zijn door racisme en xenofobie worden wel door de gewone rechtbanken beoordeeld. Andere mogelijke hate speech in drukvorm of online blijven onder de bevoegdheid van het assisenhof.

 

_________________________________________________________________________________

*Deze tekst is beperkt tot de algemene principes en de voornaamste wettelijke bepalingen over de vrije meningsuiting. Voor meer bijzonderheden, zoals de verfijningen die door de rechtspraak is aangebracht, verwijzen we naar de gespecialiseerde literatuur.