Wat gebeurt er wanneer iemand gewapend met cijfermateriaal en empirische hypothesen kritische vragen stelt over de linkse bias aan universiteiten? Al minstens vijftig jaar lijkt de bandbreedte voor onderzoek en meningsvorming sterk te versmallen, zowel in België als aan andere Europese en Amerikaanse universiteiten.
Andreas De Block, Eric Fassin, Lieve Van Hoof, Nadia Fadil, Benoît Frydman. Foto: Astrid Elbers
Academische vrijheid is uiteraard nog wat anders dan vrijheid van meningsuiting: iedereen heeft het recht te bullshitten, maar de universiteit heeft het ook het recht (zelfs de plicht) om charlatans te weren die zich niet aan wetenschappelijke normen houden. En natuurlijk hebben academici ook politieke opvattingen met af en toe een lange activistische staart.
Het probleem waar Andreas de Block wijst in zijn boek Is links gewoon slimmer. Ideologie aan onze universiteiten (2023), ligt subtieler en is volgens hem potentieel gevaarlijker: linkse ideologie kan de epistemische of wetenschappelijke kwaliteit van onderzoek aantasten, en dat wordt in de hand gewerkt door sociale factoren zoals zelfselectie, het actief vermijden van institutioneel georganiseerde tegenspraak en, wanneer de activistische kaart wordt getrokken, passief en actief cancelen en deplatformen van onderzoekers en sprekers die niet het ‘juiste’ standpunt verdedigen. Het jongste boek van De Block lees je daarom best in tandem met Over politieke correctheid (2018) van de Nederlanders Gerben Bakker en G.J. Geling. Dat toont met uitgebreid feitenmateriaal uit de Nederlandse context hoe linkse bias in media en wetenschap de bakens uitzet en hoe het wil vastleggen welk discours op de markt van ideeën de ronde mag doen en welk geweerd moet worden.
Michel Foucault, oer-activist, en engelbewaarder van de activistische wetenschapper, gluurt mee vanuit de coulissen. Maar bedenk dat een discours in vraag stellen – ruwweg: bepalen wat al dan niet mag gezegd worden met als spiegelbeeld vastleggen welke woorden je moet gebruiken om erbij te horen – nog niet neerkomt op goede tegenargumenten geven, empirische aanwijzingen zoeken of naar conclusies zoeken die vatbaar zijn voor falsificatie of nuancering. Het heersende discours is volgens links wat doorgaat als waarheid en daar komen geen epistemische overwegingen aan te pas. Daar komt nog bij dat publieke kritiek op dit soort onderzoek niet voor de hand ligt, en dat om twee redenen: inbedding in een academische context verleent naar de buitenstaander toe prima facie wetenschappelijke legitimiteit aan dit onderzoek, en juist om die redenen kan bias en activisme zich altijd verschuilen achter de eerbiedwaardige academische vrijheid. En de sporen van activisme kunnen altijd gelegitimeerd worden vanuit de rol die intellectuelen zouden moeten spelen: kritiek geven op het (‘rechtse’, ‘neoliberale’, conservatieve’) status quo.
Eric Fassin. Foto: Astrid Elbers.
Dat was de achtergrond van het debat dat op 4 december 2025 plaats vond in het pluche van de Universitaire Stichting/Fondation Universitaire. Het liep onder de titel Academic Freedom Under Attack, also From Within? De Block verdedigde dat linkse bias in academia de epistemische kwaliteit van onderzoek in gevaar kan brengen. Hij kreeg ‘repliek’ – of wat althans daarvoor moest doorgaan – van de Franse professor Gender Studies Eric Fassin, en de Leuvense antropologe Nadia Fadil, die beiden de linkervleugel voor hun rekening moesten nemen. Benoit Frydman, bekend rechtsfilosoof aan de ULB, sloot de rangen.
‘Is dit niet een te politiek geladen onderwerp?’ was de eerste reactie die de organisatoren van het Ethical Forum (een initiatief van de Universitaire Stichting) kregen, en het was niet makkelijk om activistische tegenstanders te vinden die bereid waren de discussie aan te gaan. Dat je moet zoeken naar sprekers die kritisch willen nadenken over linkse bias in de cultuur-en menswetenschappen in een strategisch landschap waarin status en glorie binnen een alliantie méér aan de orde zijn dan wetenschappers soms willen toegeven, zegt veel over de prijs die betaald wordt als je over woke of gender een kritisch standpunt inneemt in de publieke ruimte. Jonge wetenschappers in de menswetenschappen zullen niet geneigd zijn hun academische loopbaan in gevaar te brengen en kiezen ofwel voor veilig conformisme. Intimidatie, gratuite verwijten en strooien met codewoorden (‘racisme’!) vormen een belangrijke retorische verdedigingsgordel in het repertoire van postcolonial studies, genderstudies en andere vormen van academisch activisme.
Achter die eerste verdedigingsgordel - die in een beleefd debat doorgaans niet aan de orde komt maar in sociale media brutaal uitgespeeld wordt - heeft zich een academisch establishment ingegraven dat aan strategische terreinbezetting doet. De Block wijst terecht op het fenomeen van zelfselectie: linkse wetenschappers omringen zich door andere linkse wetenschappers, selecteren thema’s en invalshoeken die andere linkse wetenschappers verkiezen, zitten in dito panels waarin ze met gelijkgestemden hun best doen om zo zuiver mogelijk de activistische lijn te volgen, enzovoort. Daardoor ontstaat inteelt, afsluiting voor tegenargumenten en een klimaat van intolerantie of hoogstens gedoogbeleid voor de afwijkende mening. Dit zijn stuk voor stuk processen en tendensen die niet snel aan het daglicht komen en plausibel ontkenbaar zijn door betrokken partijen. De verdediging van linkse bias is dan ook geen evidente kwestie in het publieke debat.
Gevraagd naar een verklaring van de linkse hegemonie trok gendersocioloog Eric Fassin de voorspelbare kaart door een Reductio ad trumpum op te voeren: na het aan de macht komen van Trump in de VS ‘moest de academische wereld wel een kritisch tegengeluid laten horen’. En Nadia Fadil maakte gebruik van gelegenheidrelativisme, een populaire dooddoener in de antropologie: ‘Er zijn nu eenmaal veel perspectieven op feiten, en dat moeten we koesteren.’ Tja, maar wat als het uitdragen van één van die perspectieven systematisch in de verdrukking komt? En veel belangrijker: wat zij een perspectief noemt, is de vergoelijkende term voor selectieve beoordeling van de feiten, immense bevestigingsbias voor welgevallige conclusies, en, wanneer het hard wordt gespeeld, het gooien met codewoorden als ‘sekisme’, ‘islamofobie’ en ‘racisme’. (Het overkwam uw dienaar in 2019 op wat toen nog Twitter was.)
Wat een debat moest worden, vervelde tot een interessante showcase van post-hoc rationalisaties als whataboutisme, waarin de linkerflank nooit antwoordde op feiten en observaties maar het onderwerp verlegde tot het in hun argumentatief kader past, en het rondstrooien van anekdotische aanwijzingen die het tegendeel zouden moeten aantonen. Dat linkse academische bias tot heftige reacties in de VS heeft geleid na de komst van Trump, valt niet te ontkennen. Maar daarmee is het bestaan van die bias nog niet ontkend en zijn Trumpiaanse methoden nog niet goedgepraat, zou de intellectueel eerlijke conclusie moeten zijn. Is het toeval dat in de antwoorden op De Blocks betoog een stoet van drogredenen werd opgevoerd?
Benoît Friedman. Foto: Astrid Elbers.
Ik wil hier wijzen op nog een andere, wat controversiëlere factor: het betwistbare wetenschappelijke gehalte van menswetenschap aangestuurd door links activisme: de instabiele opvatting van waarheid, de twijfelachtige epistemische methoden: ‘persoonlijke ervaringen’ centraal stellen, en data, statistisch onderzoek vermijden, de moeilijkheid om hun ‘inzichten’ te integreren met theorieën en bevindingen uit de cognitieve psychologie, de speltheorie en de evolutionaire psychologie, maar ook de snelheid waarmee evasieve manoeuvres de kop opsteken, en de opvallende verbindingen met pseudowetenschap en linkse ideologieën in de genealogie van linkse wetenschap.
En wat verklaart waarom antwoorden van linkse wetenschappers over zeer diverse maatschappelijke en sociale problemen en zelfs misstanden zo vaak clusteren? (Om iedereen gerust te stellen: precies dezelfde vragen kun je stellen over rechtse bias, denk maar aan de pseudowetenschappelijke raciale theorieën in nazi-Duitsland, of – nu weer naar links kijkend – de pseudobiologie van Trofim Lysenko, die genetische theorieën ontwikkelde die naadloos aansloten bij de marxistische leer van Joseph Stalin.) De stortvloed van drogredenen en de strategische ambiguïteiten in het linkse discours - gematigd voor de buitenwacht, maar radicaal sprekend naar de gelijkgestemden - is ook kenmerkend voor pseudo-en parawetenschap.
Dit fenomeen wordt vaak vergoelijkt door een stelling die links graag verdedigt: ‘Wetenschap is toch nooit waardevrij, dus wat verwijt u ons eigenlijk?’ Als empirische stelling is dit juist. Maar de onvermijdelijke verstrengeling van onderzoek met wat de onderzoeker (of een alliantie van onderzoekers) belangrijk vindt of waardevol acht, mag niet leiden tot vermijdbare devaluatie van onderzoek door excessieve bevestigingsbias, selectieve aandacht en andere heuristieken die – bewust of onbewust – aansturen op de impliciete (en dus ontkenbare) gewenste conclusies. En de gewenste conclusies zijn de linkse conclusies, of beter nog: de conclusies die de heersende opvattingen binnen een progressieve alliantie bevestigen.
Ik eindig met een bedenking bij de belangrijke bevindingen van De Block. Hij vermijdt, voor zover ik kon zien en lezen, te verklaren waarom linkse wetenschap zo succesvol is in de academische wereld. Ik vertrek van een hypothese die prima facie aansluit bij wat onze linkse collega’s sympathiek in de oren moet klinken: wetenschap is niet alleen een epistemische, maar ook een sociale praktijk, met eigen sociale normen, beloningssytemen en sociale instituties (funding, peer reviews, geëigende publicatiekanalen, en dies meer). Wie een theorie verdedigt, zal zich op epistemische criteria beroepen, maar kan ook toegegeven hebben aan sociale druk, gekeken hebben naar wat populair is of goed in de markt ligt, wat wetenschappers met groot sociaal prestige verdedigen, of wat de eigen status ten goede komt.
Wetenschapssocioloog Robert Merton heeft laten zien hoe die sociale dimensie (wat verklaart waarom X die theorie aanhangt?) de epistemische kwaliteiten van een theorie (waarmee rechtvaardigt X zijn geloof in de theorie?) de epistemische kwaliteiten van theorieën kunnen ondergraven (zijn voorbeeld was raciale wetenschap in nazi-Duitsland) of bestaande en zelfs epistemisch goed ontwikkelde wetenschap in de verkeerde richting kan sturen. Hier is het punt: het is kenmerkend voor wetenschappers zelf als ze wetenschappelijk bedrijvig zijn om die impact van de sociale omgeving op wat voor theorie ze aanhangen te ontkennen of minstens te relativeren – denk aan de paradoxaliteit van de uitspraak: ‘Ik geloof theorie T, maar ik dat doe omdat de onderzoeksgroep waartoe ik behoor, dat ook gelooft.’ Wie gelooft in een theorie gelooft dat omdat de theorie waar is, en waarheid – Foucault heeft zich op dit punt danig vergist - is nu eenmaal uitsluitend gevoelig voor epistemische overwegen, overwegingen die helpen uitmaken of de theorie al dan niet waar is. Linkse bias moet net als rechtse bias (lees dit aandachtig: het werkt langs twee kanten!) altijd ontkend worden want niemand wil in de net besproken paradox terecht komen (die is, voor de liefhebbers, afkomstig van de Britse filosoof G.E. Moore).
Andreas De Block. Foto: Astrid Elbers.
Andreas de Block spreekt ook over linkse inteelt en wat haar verklaart. Misschien had Robert Merton wel een meer recente theorie onderschreven die vanuit economisch perspectief kijkt naar theorieën en argumentaties: wetenschappers zetten hun theorieën en argumenten in op een markt waar vraag en aanbod heerst en theorieën en stellingen een marktwaarde hebben die niet meteen focust op de epistemische kwaliteiten (die, zoals we net zagen, iedereen voor zich opeist wanneer hij of zij een theorie in de markt zet), maar op de vraag of ze in de smaak vallen van een culturele of intellectuele elite, ze kunnen ingezet worden voor politieke en activistische agenda’s enzovoort.
Op die markt wordt het soort theorie dat je verdedigt of het perspectief dat je inneemt of het discours dat je spreekt niet meer epistemisch maar strategisch belangrijk. En dat strategische belang wordt niet beargumenteerd maar gesignaleerd: ze moet de juiste (‘politieke correcte’) termen bevatten, het geijkte jargon moet worden ingezet, er worden strategieën bedacht om het onderzoek ‘relevant’ te maken en onderzoeksvoorstellen bevatten de gepaste codewoorden om het aantrekkelijk te maken voor gelijkgestemden in beoordelingscommissies. Deze keuzes zijn strategisch omdat succes niet afhangt van waarheidsvinding, maar van acceptatie van de aangeboden argumentatie binnen een coalitie van gelijkgestemden, die zichzelf ziet als behoeders van het emancipatorisch surplus van hun disciplines, verwikkeld in een felle strijd tegen de alomtegenwoordige conservatieve krachten. In dit strategische kader moeten alle spelers binnen de groep een coalitie in stand houden en de tegencoalitie destabiliseren.
Op de wetenschappelijke markt speelt het spel van vraag en aanbod, en de marktwaarde van een theorie wordt afgemeten aan de mate waarin ze laat zien dat de wetenschapper de ‘juiste’ opvattingen heeft. In nazi-Duitsland waren dat racistische opvattingen; linkse bias kiest voor woke, gender of postcolonial studies. Waarom is een overtuiging als ‘gender is fluïde’ een signaal? Zo’n overtuiging is vergelijkbaar met flamboyante kledij die toont dat je tot de tegencultuur hoort. Een overtuiging, opgevat als signaal, markeert publiekelijk affiliatie bij een groep, is bedoeld om persoonlijke (private) eigenschappen te tonen en de informatie die dit voor anderen oplevert, is strategisch relevant en opvallend (‘subversief’) genoeg om opgemerkt en opgepikt te worden. De vaak twijfelachtige epistemische onderbouwing wordt in dit strategische spel irrelevant, als het maar de ‘juiste’ overtuiging is.
Deze stelling lijkt om het eerste zicht aan te sluiten bij een wijdverbreid, impliciet maar herkenbaar model van waarheid dat overheerst bij linkse menswetenschappers. De kern ervan ligt verspreid in het vroege werk van Michel Foucault. De kern daarvan wordt soms als relativisme omschreven, maar wordt eigenlijk beter ingevuld met de slogan: wat waar is, wordt gecreëerd door een waarheidsregime (régime de vérité); een discours dat het op de marktplaats goed doet, wordt overgenomen door anderen, en de beheerders ervan ontlenen status en prestige aan die transactie.
Niet toevallig nam Eric Fassin het Foucauldiaanse begrip van een waarheidsregime in de mond om de conservatieve (‘rechtse’) reacties weg te zetten. Maar als de eigen ideologie ook als voorbeeld van een waarheidsregime zou worden opgevoerd, valt ze zelf onder de ontmaskeringslogica van links. Alleen de tegenstander spreekt dus een ‘discours’ dat moet worden weggezet, en ideeën en theorieën vastpinnen op een discours maakt het overbodig epistemische argumenten te geven. Het strategische belang van ‘de juiste opvatting’ moet in die alliantie duidelijk gemaakt worden met signalen die zich in wezen onttrekken aan een ernstige epistemische evaluatie maar bijzonder geschikt zijn om hun sociale functie te ondersteunen: wie de ‘juiste’ en vaak bizarre overtuiging verdedigt, kan hiermee een gerespecteerde plek in de intellectuele hiërarchie opeisen.
Het enorme sociale succes van Lacan, Foucault, Butler en vele andere French theorists die opgevoerd worden in disciplines die linkse bias vertonen, staat niet los van wat buitenstaanders altijd zou moeten opvallen: het bizarre karakter van hun centrale opvattingen. Neem nog even de invloedrijke gedachte dat geslacht een performance is, een sociale constructie, en het hier geen binair fenomeen maar een spectrum betreft. Ik ga voorbij aan de intrigerende genealogie van deze gedachte, die teruggaat naar een ridicule beschouwing van Lacan over gescheiden toiletten voor mannen en vrouwen. Een van de beste technieken om trouw aan een alliantie te tonen ligt in het verdedigen van provocerende opvattingen, afgewogen tegen het sociale krediet dat je verdient door de radicaliteit waarmee je ze verdedigt. Zulke zelf-identificerende overtuigingen vallen, juist omdat ze een belangrijke sociale functie hebben, aan de verkeerde kant van de demarcatie tussen echte wetenschap enerzijds en activistische signalen en lulkoek anderzijds.
Em. prof. dr. Filip Buekens
KU Leuven
De auteur is kernlid van Hypatia