Over academische vrijheid, maatschappelijke legitimiteit en de zoektocht naar waarheid
Op de zeshonderdste verjaardag van de Leuvense Alma Mater vond een debat plaats over een vraag die universiteiten wereldwijd bezighoudt: hoe ziet hun toekomst eruit in een tijd waarin hun legitimiteit steeds vaker ter discussie staat? Op 11 december verzamelden zich in de Promotiezaal van de Universiteitshal, waar het debat werd georganiseerd door het Leuven Institute for Advanced Study (LIAS), internationale academici om te spreken over de kerntaken van de universiteit: vernieuwend onderzoek en onderwijs.
Van L naar R: Vasiliki Kosta, Eric Heinze, Sari Lindblom, Manon Kluijtmans en Ashish Arora. © Astrid Elbers
Deze kerntaken zijn verankerd in de autonomie die universiteiten in staat stelt het publieke belang vrij te dienen. Maar is die autonomie nog wel gegarandeerd wanneer overheden de vrijheid van onderzoekers en docenten inperken? Of wanneer de heersende moraal in een samenleving grenzen stelt aan onderzoek en onderwijs? Karen Maex, voormalig rector magnificus van de Universiteit van Amsterdam, was moderator.
Sari Lindblom, rector van de Universiteit van Helsinki en psychologe van opleiding, zei dat academisch onderwijs vaak moeilijke periodes moet doorstaan. Dat komt doordat samenlevingen experts nodig hebben, maar universiteiten zich quasi altijd met vertraging aanpassen aan de veranderende noden. Instellingen moeten beter inspelen op de noden van de maatschappij, aldus Lindblom.
‘Om de toekomst te begrijpen, moet je het verleden kennen’
Tegelijkertijd benadrukte ze dat de belangrijkste taak van de universiteit altijd het ontwikkelen van hogere cognitieve vaardigheden bij studenten is. Daarnaast pleitte ze voor levenslang leren, modernere onderwijsvormen waarin studenten actiever deelnemen en het inzetten van artificiële intelligentie. Studenten moeten zich ook deel voelen van een universitaire gemeenschap en begrijpen dat wetenschap essentieel is om de planeet te redden.
Pax Americana
Ashish Arora, professor Economics and Entrepreneurship aan Duke University, schetste in grote lijnen hoe de Amerikaanse universiteit zich historisch heeft ontwikkeld. Om de toekomst te begrijpen, zei hij, moet je het verleden kennen. In de negentiende eeuw draaide het Amerikaanse model vooral om onderwijs. Pas later werd wetenschap relevant voor industrie en economie, wat leidde tot een verschuiving richting training. De Tweede Wereldoorlog, ‘a physicists’ war’, maakte van universiteiten vooral centra voor kennisproductie. Tijdens de Pax Americana bloeiden ze verder dankzij globalisering en de vrije circulatie van ideeën, onderzoekers en studenten.
Volgens Arora is het Amerikaanse systeem rond 2010 uitgegroeid tot een groot, gedecentraliseerd en inefficiënt geheel, maar juist daardoor was het succesvol. Er ontstond namelijk stevige concurrentie om studenten, onderzoekers en onderzoeksfinanciering. En dat stimuleerde diversiteit in aanpak, methodes en hypothesen.
‘De universiteit is zowat de laatste plaats waar je naartoe moet gaan voor een open debat’
Maar vandaag staan de Amerikaanse universiteiten onder druk door drie samenhangende mondiale trends. Ten eerste leidt de afname van globalisering tot een vertraging in de internationale uitwisseling van goederen, diensten en mensen, onder wie studenten en wetenschappers. Dat ondermijnt zowel de kennisproductie als het verdienmodel van hogeronderwijsinstellingen. Ten tweede zorgt demografische krimp voor een dalend aantal studenten, wat directe gevolgen heeft voor de inkomsten uit collegegeld. Ten derde ontstaan er nieuwe nationale veiligheidsprioriteiten, waarbij de federale overheid wel betrokken is, maar zonder duidelijke koers. Deze drie factoren samen leiden tot een structurele inkrimping en consolidatie van het Amerikaanse universitaire systeem.
Waarom is academische vrijheid nu zo belangrijk? Omdat ze diversiteit mogelijk maakt: verschillende benaderingen, hypothesen, methoden en manieren van lesgeven. Die diversiteit lijkt op individueel niveau inefficiënt en leidt vaak tot mislukking, maar op systeemniveau verhoogt ze net de kans op succes. Ze is essentieel om het onbekende te verkennen: veel pogingen falen, maar één kan doorbreken. Kortom, academische vrijheid zorgt voor een veelheid aan perspectieven. En precies die veelheid maakt vooruitgang mogelijk, aldus Arora.
Holocaust
De laatste spreker van het debat, Eric Heinze van het Department of Law, Queen Mary University of London, zette de discussie op scherp met een reeks voorbeelden die volgens hem illustreren hoe universiteiten steeds minder functioneren als plaatsen voor open debat. Hij verwees naar controverses uit de voorbije decennia zoals rond de uitnodiging van Holocaustontkenner David Irving in 2007 en de rel rond ‘race scientist’ Charles Murray in 2017 om te tonen hoe snel instellingen vandaag terugschrikken voor gevoelige onderwerpen.
Volgens Heinze is de universiteit zowat de laatste plaats waar je nog naartoe moet gaan voor een open debat. Dat vindt hij bijzonder zorgwekkend. Discussies over de vermeende inferioriteit van rassen of vrouwen, over seksuele minderheden of zelfs over de Holocaust zijn thema’s die in de samenleving vaak juridisch of sociaal explosief zijn, maar die volgens hem net binnen de academie onderzocht moeten kunnen worden.
‘Ideeën kunnen schadelijk zijn, zegt hij, net zoals chemie schadelijk kan zijn. Maar dat is precies waarom we ermee moeten leren omgaan’
Heinze benadrukte dat universiteiten zelden expliciet zeggen dat ze een spreker gewoon niet mogen. In plaats daarvan verschuilen ze zich achter uitspraken als ‘wij als universiteit moeten bepaalde waarden en een bepaalde ethiek uitdragen’. Maar in werkelijkheid komt het erop neer dat de ene groep een veto uitspreekt tegenover de andere groep.
De vraag die zich volgens Heinze opdringt, is hoe we in een liberale democratie moeten omgaan met vrije meningsuiting in hogeronderwijsinstellingen. Er zijn drie opties:
- Het legalistische model
Universiteiten laten toe wat de wet toelaat en moeten intern geen andere regels gaan opleggen. De campus is immers een deel van de samenleving. Dit is het model dat Heinze verkiest. - Het communitaristische model
Universiteiten beperken meer dan de wet. Ze zien zichzelf als gids naar een harmonieuze samenleving of als een werkplek waar extra regels gelden omwille van respect en veiligheid. Administratief is dit de eenvoudigste en veiligste optie. - Het libertaire model
Universiteiten laten meer toe dan wettelijk mag, als vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid. Dit is volgens Heinze een interessant gedachte-experiment, maar het is onrealistisch.
Heinze verzet zich tegen het idee dat spreken op zich al schade veroorzaakt. Ideeën kunnen schadelijk zijn, net zoals chemie schadelijk kan zijn. Maar dat is precies waarom we ermee moeten leren omgaan.
Hij wees er ook op dat bepaalde debatten, zoals die rond transrechten, nauwelijks nog plaatsvinden binnen universiteiten. Dat is volgens hem net nadelig voor transpersonen en andere minderheden. Zij zijn niet gebaat bij zwijgen, maar bij discussie.
Op websites van universiteiten duiken vaak dezelfde argumenten op om sprekers te weren: het beschermen van excellentie, burgerschap, inclusie, respect, diversiteit. Maar die waarden kunnen volgens Heinze net zo goed worden ingeroepen om het omgekeerde te verdedigen. Bovendien mogen die academische waarden zelf nooit als iets vanzelfsprekend gezien worden. Ze moeten zelf het onderwerp van onderzoek blijven. Daarvoor is academische vrijheid dus nodig.
Tot slot merkte Heinze fijntjes op dat canceling vaak het omgekeerde effect heeft: als je wil dat mensen ergens over praten, moet je vooral zeggen dat ze er niet over mogen praten.
Zoektocht naar waarheid
Vasiliki Kosta, hoogleraar Europees recht aan de Universiteit Leiden en Manon Kluijtmans, hoogleraar onderwijsinnovatie, Universiteit Utrecht, gaven samen een afsluitende samenvatting en commentaar. Vooral Kosta nam het woord.
Kosta benadrukte dat het EU‑recht academische vrijheid van meningsuiting beschermt, zowel in onderzoek als in onderwijs. In theorie staat deze vrijheid zelfs hoger dan de algemene vrijheid van meningsuiting. Die bijzondere positie wordt vaak utilitaristisch gerechtvaardigd: academische vrijheid is een middel om de zoektocht naar waarheid mogelijk te maken.
‘Om vrij en kritisch over de samenleving te kunnen nadenken, creëren academici een zekere afstand tot diezelfde samenleving’
Natuurlijk kan je dan zeggen dat er geen overeenstemming bestaat over wat ‘waarheid’ is. Maar het Duitse constitutionele hof heeft volgens Kosta een benadering gegeven waar juristen mee uit de voeten kunnen. Die houdt in dat je niet verschillende waarheidsfilosofieën neemt en daar een van kiest, maar dat je vraagt: is dit een systematische en serieuze poging om waarheid op methodologische wijze na te streven? En als dat zo is, dan geldt het — althans voor de juridische beoordeling — als waarheid.
Tegelijkertijd brengt die bijzondere positie van de academische vrijheid spanning met zich mee. Om vrij en kritisch over de samenleving te kunnen nadenken, creëren academici een zekere afstand tot diezelfde samenleving. Die afstand is functioneel, maar kan er ook toe leiden dat de ruimte voor maatschappelijk debat juist smaller wordt, omdat wetenschap zich buiten het directe maatschappelijke kader plaatst.
Ook structurele factoren spelen uiteraard een rol, benadrukt Kosta. Er is onvoldoende financiering en het academische systeem kent modes en gevoeligheden die de vrijheid in de praktijk beïnvloeden.
De academische vrijheid is dus belangrijk in de zoektocht naar waarheid. Maar waarom is die waarheid dan zo belangrijk? Die heeft een democratische functie op drie vlakken. Ten eerste op het vlak van kennisproductie: wetenschap levert methodologisch onderbouwde kennis die burgers nodig hebben voor politieke oordeelsvorming en die democratische processen beschermt tegen willekeur. Ten tweede is er de waakhondfunctie: universiteiten dragen bij aan het publieke debat en controleren de staat van publieke aangelegenheden, vergelijkbaar met ngo’s. En ten derde is er de vorming van burgers: onderwijs ontwikkelt rationeel onderzoek, kritisch denken en andere vaardigheden die essentieel zijn voor democratische deliberatie.
Interdisciplinariteit
Deze drie punten hangen samen met de bredere vraag naar het doel van universiteiten. Historisch bestaat er een voortdurende spanning tussen het humanistische ideaal van kennis omwille van de kennis en de meer utilitaire functie van universiteiten als opleidingsinstituten voor beroepen en als dienstverleners aan de samenleving. Die spanning is niet nieuw; ze loopt door de geschiedenis van zowel de VS als Duitsland, waar het idee van wetenschappelijke vrijheid sterk is uitgewerkt. In die traditie wordt wetenschappelijke vrijheid niet alleen gezien als een individueel recht om vragen te stellen en methoden te kiezen, maar ook als een functioneel recht dat het wetenschappelijke systeem als geheel beschermt. De staat moet dat systeem in staat stellen zijn eigen rationaliteit te volgen, vrij van politieke of economische druk.
Juist daarom ontstaat spanning wanneer universiteiten steeds meer moeten aantonen dat hun werk ‘nuttig’ is: hoe sterker de nadruk op bruikbaarheid, hoe kleiner de ruimte voor kritische reflectie buiten de directe maatschappelijke verwachtingen.
Tot slot kwam ook het belang van interdisciplinariteit naar voren en de groeiende spanning tussen individualisme en de noodzaak van team‑based science en team‑based education. De maatschappelijke problemen van vandaag zijn te complex om door één persoon of één discipline te worden opgelost. Daarom is het essentieel dat studenten niet alleen een stevige disciplinaire basis krijgen, maar ook worden blootgesteld aan uiteenlopende ideeën, zowel uit andere vakgebieden als uit de samenleving. Alleen zo kunnen zij leren analyseren, vergelijken en kritisch reflecteren.
Dr. Astrid Elbers
Universiteit Antwerpen
De auteur is kernlid van Hypatia