In een tijd waarin ‘ras’ onder vuur ligt in maatschappelijke en academische debatten, rijst de vraag: mogen we deze categorie nog gebruiken in de medische wetenschap? Volgens professor dr. Dimitri Aerden, vaatchirurg aan het UZ Brussel, heeft het begrip wel degelijk een medische relevantie. Aerden pleit voor een genuanceerde, wetenschappelijk onderbouwde benadering waarin de erkenning van variatie tussen mensen juist leidt tot betere zorg.

Prof. dr. Dimitri Aerden
‘Rassentheorie.’ We zagen het woord de afgelopen maanden geregeld opduiken in de pers. Kop van jut was Bouke De Vries, professor filosofie aan de Universiteit Gent. Het begon met de tekst ‘Rassentheorie maakt school aan UGent’ van Frank Olbrechts die op 12 maart 2025 in Apache verscheen. Die betekende het begin van een stroom aan artikels in Apache, maar ook in De Morgen met beschuldigingen van racisme, pseudowetenschap, polarisatie en extreemrechtse ideeën aan het adres van De Vries en zijn naaste medewerkers.
De artikels in de pers leidden ook tot een storm van protest tegen De Vries binnen zijn vakgroep. Hij zou de antidiscriminatieverklaring van de universiteit hebben overtreden, pedagogisch onzorgvuldig zijn geweest enzovoort. Wat uiteraard niet in de pers kwam, is dat De Vries ondertussen door de universiteit van alle beschuldigingen werd vrijgepleit.
Zonder verder in te gaan op de details van de zaak rond De Vries, illustreert de heisa dat ‘ras’ vandaag een zeer omstreden begrip is. Maar dat was het lang niet altijd. Het idee dat de mensheid kan worden opgedeeld in een beperkt aantal rassen vindt zijn oorsprong in de 18e eeuw, toen in Europa de drang groeide om de natuur systematisch te ordenen. In zijn Systema naturae (1735) ontwierp de Zweedse natuuronderzoeker Carl Linnaeus een revolutionair classificatiesysteem voor alle organismen. Ook de mens ontsnapte er niet aan. Linnaeus plaatste de mens naast de andere zoogdieren, ingedeeld naar continent.
Mensen zijn één soort, de homo sapiens, maar er zitten verschillen in, onder te verdelen naar ras
In de 19e eeuw vond deze rassenindeling snel ingang in de wetenschap en bleef ze ook in de 20e eeuw nog een tijd gangbaar. Maar vanaf de jaren 1970 verdween ze uit de wetenschappelijke praktijk en tegenwoordig is ze zelfs taboe. “Sinds het einde van de twintigste eeuw is de consensus onder wetenschappers dat er geen enkele biologische basis is voor rassentheorie”, lezen we zelfs in De huid van Cleopatra. Etniciteit en diversiteit in oudheidstudies (2022) van Emma Huig, Inger N.I. Kuin en Mirte Liebregts.
Dat van die consensus valt nogal mee. Het valt immers op dat in de biologie en de medische wetenschap de term ‘ras’ wel nog geregeld voorkomt. De Nederlandse bioloog Midas Dekkers schreef op 22 oktober 2020 in De Volkskrant dat ras wel degelijk een biologisch begrip is: “Ik zeg: mensen zijn één soort, de homo sapiens, maar er zitten verschillen in, onder te verdelen naar ras. Eenheid in verscheidenheid dus. De mens is een thema met variaties”, aldus Dekkers. En in de World Journal of Cardiology werd in een onderzoek van april dit jaar naar het risico op hart- en vaatzieken bij postmenopauzale vrouwen uitdrukkelijk rekening gehouden met het ras: blank, zwart, hispanic, Aziatisch of Indiaans.
We vroegen aan professor Aerden wat hier aan de hand is.
Professor Aerden, om bij het begin te beginnen: waarom is de idee van menselijke rassen volgens u in diskrediet geraakt?
Aerden: “De indeling van mensen in rassen is door de geschiedenis heen vaak veranderd. Daarom zeggen sommige onderzoekers dat ‘ras’ geen biologisch feit is, maar een ‘sociale constructie’, een idee dat mensen zelf hebben bedacht.
Daarnaast werd er bij de indeling in rassen vaak een hiërarchie aangebracht, met superieure en inferieure rassen. Dat heeft tot gruwelijke uitwassen geleid. Denk aan de slavernij, het kolonialisme of de holocaust. Het is dus ergens logisch dat men hunkert naar een samenleving die ‘kleurenblind’ is.”
Klopt het dat ‘ras’ wel degelijk relevant is voor de medische wetenschap?
“Zeker. Het is een nobel streven dat ras geen rol mag spelen in hoe wij als mensen in alle menselijkheid met elkaar omgaan. Maar dat wil niet zeggen dat je ras zomaar kan wegcijferen. Je genen bepalen bijvoorbeeld welke huidskleur je hebt en die erf je van je ouders. Dat geldt trouwens voor veel lichamelijke eigenschappen: kleur ogen, haarkleur, bloedgroep … zijn genetisch bepaald.
Ook chimpansees zijn voor bijna 99 procent genetisch identiek aan mensen
Sommige ziektes hangen ook sterk samen met ras. Zo komt taaislijmziekte vooral voor bij mensen van Europese afkomst, terwijl sikkelcelanemie, de rode bloedcellen die misvormd geraken en tijdig afsterven, vaker optreedt bij mensen uit Afrika of rond de Middellandse Zee. Ook huidziektes kunnen zich anders uiten afhankelijk van huidskleur. Bij mensen met een donkere huid verschijnt huidkanker bijvoorbeeld vaker op handpalmen of voetzolen. Hun littekens kunnen ook sneller abnormaal verdikken. En wanneer een patiënt onder anesthesie te weinig zuurstof krijgt, zie je dat moeilijker bij iemand met een donkere huidskleur. Ik herinner me een zwart kind dat overleed omdat men die blauwverkleuring van de huid niet tijdig had opgemerkt.”
Tegenstanders van de indeling in rassen beweren dat de variatie binnen de rassen groter is dan die tussen rassen. Klopt dat?
“Ja. Het kan inderdaad perfect dat er een grotere genetische overeenkomst is tussen een Senegalees en een Zweed dan tussen een Senegalees en een Mozambikaan. We stammen immers allemaal af van een gemeenschappelijke Afrikaanse voorouder en genetische variatie is het grootst aan de oorsprong van de bloedlijn. Pas generaties later ontwikkelden zich kenmerken zoals huidskleur als aanpassing aan de omgeving waarin mensen terechtkwamen.”
Is het dan nog wel nuttig om die indeling in rassen te maken?
“Ja. Je moet rekening houden met alle kenmerken die een mens heeft en huidskleur hoort daarbij. Het laat je toe om betere risicoprofielen op te stellen. Maar ook andere verschillen zijn relevant. Om een voorbeeld te geven: blanken hebben verschillende kleuren haar. Rood haar hebben is genetisch bepaald en dat is meer dan een uiterlijk kenmerk. Roodharigen hebben meer kans om huidkanker te ontwikkelen en moeten zich goed insmeren tegen de zon. Ook wijkt hun pijnperceptie af. Ze moeten tien procent meer verdovingsmiddel krijgen bij anesthesie.”
Daarnaast zijn de verschillen tussen mensen toch ook extreem klein? Begin deze eeuw toonde de moleculair bioloog Craig Venter met het Human Genome-project aan dat alle mensen over de rassen heen voor ongeveer 99,9 procent genetisch identiek zijn. Daaruit wordt vaak besloten dat er geen biologische basis is om mensen in te delen in rassen.
“Dat percentage is erg misleidend. Ook chimpansees zijn voor bijna 99 procent genetisch identiek aan mensen. Maar gaat u zich laten behandelen door een dierenarts? (lacht)
Mannen en vrouwen verschillen genetisch trouwens ook nauwelijks van elkaar, maar toch zijn er belangrijke verschillen. En het staat niet ter discussie dat we per geslacht andere screenings organiseren: prostaatkanker bij mannen en borstkanker bij vrouwen.”
Nochtans staat in de sociale wetenschappen ook die indeling man-vrouw ter discussie. Sommigen ontkennen zelfs volledig de biologische verschillen. Toch klinkt in de geneeskunde de oproep om juist méér rekening te houden met de verschillen tussen mannen- en vrouwenlichamen. Terecht?
“Die oproep is zeker terecht. De laatste jaren groeit het besef dat sommige ziektes vaker of juist minder vaak bij vrouwen voorkomen. Ook de manier waarop een ziekte verloopt en de klachten die iemand krijgt, kunnen bij vrouwen duidelijk anders zijn dan bij mannen.
Zowat de hele westerse geneeskunde werd vormgegeven door blanke mannen
Dat is het geval voor immuunziektes, chronische pijn, maar ook voor veelvoorkomende ziektes zoals hart- en vaatziektes. Een hartinfarct wordt bij een vrouw anders uitgelokt dan bij een man, en ze ervaart ook andere symptomen. Als die niet tijdig herkend worden, is de kans op overlijden groter. Op dit moment worden vrouwen en mannen al te vaak op dezelfde manier behandeld, maar een meer genderspecifieke aanpak is wenselijk.
Zowat de hele westerse geneeskunde werd vormgegeven door blanke mannen en bijna alle onderzoek werd gedaan op mannelijke proefpersonen. Dat is geen feministisch verzinsel of zo. Dat is de realiteit. De resultaten van dat onderzoek werden vervolgens toegepast op de hele wereldbevolking. Dat heeft dus geleid tot een veel te beperkte blik en een gender data gap: een gebrek aan klinische gegevens over vrouwen. Zelfs in dierproeven worden vaak alleen mannetjes gebruikt.
Het is wel bizar dat de opmars van Gender Specific Medicin – waarbij men dus in de eerste plaats meer rekening houdt met vrouwen – erg positief onthaald wordt. Dat is deels een verdienste van de feministen. Maar Race Specific Medicin wordt daarentegen met heel veel argwaan bekeken. En eigenlijk zijn het twee zaken die tot hetzelfde leiden: een meer individuele benadering van de patiënt. En daar moeten we naartoe.”
Een aantal jaar geleden werd het medicijn BiDiL op de markt gebracht. Dat is een medicijn dat gegeven wordt bij hartfalen, specifiek bij zwarte patiënten. Het zou erg goed werken. Toch wordt het fel bekritiseerd. Is dat terecht?
“Hartfalen is veel frequenter bij zwarten, en ook ernstiger omdat suikerziekte en hoge bloeddruk zo welig tieren onder hen. Dat bepaalde medicatie voor hen dan meer wordt voorgeschreven, is dan ook normaal. Maar de oorzaak voor hartfalen bij zwarten is wellicht meer van etnische, sociale en culturele aard. Armoede, een minder goede toegang tot gezondheidszorg, ongezondere levensstijl en voeding zijn hier meer bepalend dan huidskleur. In dat opzicht verbaast het me dan ook dat dat geneesmiddel op die manier op de markt werd gebracht. Nu, pas op: de reacties waren verdeeld: sommige zwarten vonden het stigmatiserend, terwijl andere het net als een verademing zagen dat ‘hun’ gezondheidsproblemen eindelijk ernstig werden genomen.
Eerlijk? Ik denk niet dat het medicijn zelf doeltreffender was bij zwarten dan bij blanken. Het is ook misschien daarom dat het middel geen succes werd.”
De mensheid is er nooit op vooruitgegaan door iets niet te onderzoeken
Zijn er ook voorbeelden waar dat onderscheid tussen rassen ten onrechte gemaakt werd?
“Ja, veel helaas. Ook voor gender trouwens. Zo werden lobotomieën onevenredig vaak op vrouwen uitgevoerd.
Tot in de jaren 90 werd de nierfunctie bij zwarten letterlijk anders berekend dan bij blanken. Men stelde vast dat de creatinine in het bloed in een zwarte populatie verhoogd was en schreef dit toe aan een grotere spiermassa. Daarom hanteerde men in de formule een corrigerende ‘ras-coëfficiënt’. Daarbij overschatte men hun nierwerking met ongeveer 15-18 procent. Ten onrechte, zo bleek achteraf. Het klopt dat de creatinine hoger kan zijn bij een grotere spiermassa, maar dat was daar niet het geval. Bij zwarten komt asymptomatisch nierfalen – dus zonder dat je er symptomen van voelt – gewoon veel vaker voor dan bij blanken. Die verhoogde creatinine wees dus wel degelijk op een verminderde nierwerking. Die mensen waren ziek. Die verkeerde interpretatie leidde tot schrijnende situaties, waarbij een zwarte patiënt nierdialyse of -transplantatie werd ontzegd, terwijl een blanke met exact dezelfde bloedwaarden wel in aanmerking kwam. Ondertussen vond men bij mensen van Afrikaanse afkomst ook een genetische aanleg voor nierfalen: het APOL1-gen.”
Welke gevaren kan ras-specifieke geneeskunde volgens u hebben?
Het gevaar bestaat er natuurlijk in dat je gaat stereotyperen en dan krijg je net het tegenovergestelde van wat je beoogt. Race Specific Medicin en Gender Specific Medicin moeten bijdragen tot een individuelere aanpak. Die opdelingen moeten je helpen om bepaalde risico’s beter in te schatten. Maar ze mogen er niet toe leiden dat je de variatie binnen die groepen uit het oog verliest. Je ziet, het is soms een dunne lijn.
Vrij onderzoek, medisch onderzoek in dit geval, en academische vrijheid zijn dus uiterst belangrijk als we de patiënt de beste zorg willen geven. Maar zijn er ook onderwerpen die we beter niet onderzoeken, volgens u?
“Misschien ben ik naïef, maar ik zou uit principe maximale academische vrijheid bepleiten. Daarom ben ik ook kernlid van Hypatia. (lacht) De mensheid is er nooit op vooruitgegaan door iets niet te onderzoeken of geen kennis te vergaren. En vergeet niet dat veel wetenschappelijke inzichten toevallig tot stand komen: je onderzoekt iets en ontdekt plots iets heel anders waar je eigenlijk niet naar op zoek was.
Natuurlijk moeten wetenschappers ook zelfkritisch en integer zijn. Hun onderzoek moet volgens de wetenschappelijke standaarden gebeuren en ze moeten peerreview [controle door andere wetenschappers vóór publicatie, n.v.d.r.] toelaten. Het uiteindelijke doel mag alleen de gezondheid van de patiënt zijn.”
Stel dat het onderzoek op een correcte manier gedaan wordt, maar dat de resultaten misbruikt worden voor politieke of ideologische doeleinden. Is de wetenschapper dan verantwoordelijk?
“Ik vind dat wetenschappers de maatschappelijke taak hebben om hun resultaten goed te kaderen. Zeker als die controversieel zijn. En als ze merken dat er foute dingen mee gebeuren, dan is het hun plicht daartegenin te gaan. Denk aan Einstein. Nu, zijn houding was misschien dubbelzinnig, maar op een bepaald moment heeft hij zich uitgesproken tegen het gebruik van zijn wetenschap voor kernwapens. Maar veel gevolgen, zeker op de langere termijn, hebben wetenschappers gewoon niet in de hand. Denk aan de evolutieleer van Darwin. Daar hebben de nazi’s afschuwelijk misbruik van gemaakt door te zeggen dat bepaalde ‘rassen’ superieur waren aan andere. Maar daar kan je Darwin moeilijk verantwoordelijk voor stellen.”
Interview door dr. Astrid Elbers
Universiteit Antwerpen
De auteur is kernlid van Hypatia